Van paardenbloemen tot bizons: over de schaalbaarheid van rewilding

Beeld je even in: bizons. Op de Korenmarkt. Midden in het Gentse stadscentrum. Even verder aan de Graslei: natuurlijke oevers met grazende konikpaarden. Om het helemaal te gek te maken: langs de Leie en Schelde lopen heuse groene corridors naar groene buitengebieden om ook de wolf rechtstreeks toegang te geven tot onze binnensteden.

Dat is het beeld dat velen hebben van rewilding. ‘Daar hebben we hier in Vlaanderen geen plek voor,’ krijg ik steevast te horen als ik op studiedagen of conferenties informeer naar de toekomst van rewilding in Vlaanderen. Mogelijk heeft bovenstaande schets daar veel mee te maken.

Eén van de bekendste rewildingprojecten is het Amerikaanse Yellowstone National Park waar in 1995 wolven succesvol geherintroduceerd werden en in de jaren nadien het hele park tot leven kwam. De wolven stopten de overbegrazing door de wapiti's. De vegetatie keerde uitbundig terug. Dit lokte vogels en bevers, die er op hun beurt voor zorgden dat ook otters en vissen in grote getale terugkeerden. Het werd een heuse trofische cascade met een ontzettend rijke biodiversiteit als gevolg.

Het spreekt voor zich dat zoiets niet mogelijk is in pakweg Gent, Roeselare of Tienen. Dat wil echter niet zeggen dat rewilding in se niet mogelijk is. Al jaren benadrukt Liesbeth Bakker, professor Rewilding aan Wageningen Universiteit, de schaalbaarheid van rewilding, zowel op vlak van grootte als op vlak van intensiteit. Rewilding gaat niet alleen om gigantische gebieden vol geherintroduceerde beesten, maar gaat kortweg om het herstellen van ecologische processen. Punt. Hoe je dat invult, is aan jou. 

Dat processen zoals natuurlijke begrazing niet zomaar te introduceren vallen in een stad, spreekt voor zich. Andere processen zijn wel vrij simpel toe te passen. Neem nu bestuiving. Door het installeren van groendaken op private en publieke gebouwen boek je al heel wat winst. Of denk aan wilde bloemenweiden in stadsparken en langs bermen. Een andere optie is het plaatsen van mini-daktuintjes op bushokjes, zoals Utrecht dat op grote schaal deed. Voor het herstel van hydrologische processen, kunnen we ontharden en ruimte maken voor poelen en wadi’s in de stad (denk aan grote ronde punten of middenvaksbermen zoals die aan de binnenring van Gent). We kunnen beton en asfalt in de stad zoveel mogelijk vervangen door waterdoorlaatbare materialen, zoals Antwerpen deed in de Lange Ridderstraat. Zelfs bodemvorming is in principe een haalbaar ecologisch proces, bv. door in stadsparken bladeren te laten liggen in herfst en winter. Rewilding hoeft dus niet enkel te gaan om het herintroduceren van roofdieren en grote grazers.

Een ander vooroordeel tegen rewilding is de idee dat ‘rewilders terug willen keren in de tijd’. Het klopt dat veel inspiratie binnen de rewilding-beweging gestoeld is op hoe onze wereld eruit zag vóór menselijke interventie. Toch roept de beweging niet op om terug te keren naar het Pleistoceen. Integendeel, rewilding gaat net om de ontwikkeling van nieuwe natuur op een dynamische manier. Het verleden dient dan wel als inspiratie, maar de focus ligt op de toekomst. Het sterk verstedelijkte kader in bv. Nederland en Vlaanderen wordt daarbij ook zeker niet genegeerd. Zoals Robbert Snep schrijft in zijn essay 'Rewilding van steden: contradictio in terminis of toekomstbeeld?’: rewilding van steden kan alleen als de stad ook voor mensen blijft functioneren. Rewilders zijn dus zeker geen naïeve geitenwollensokken die de verstedelijking willen tegengaan en willen dat we allemaal terugkeren naar toen de wolharige mammoeten en bosolifanten deze contreien nog bevolkten. Want als rewilding íets is, is het wel vooruitstrevend.

Net op dit punt is rewilding zo verschillend met ons huidige natuurbeheer. Het gaat niet meer om de mens als hoeder van het landschap, maar om samenleven met een dynamische natuur. Een open-ended management staat hierbij centraal. Dat is wat velen afschrikt. We werken in het huidige natuurbeheer graag met doelen die behaald en afgevinkt moeten worden. Bij rewilding erkennen we dat er geen einddoel is en dat we niet weten hoe de natuur zich verder zal ontwikkelen. Dat is best even wennen, niet alleen voor de natuurbeheerders, maar ook voor het publiek.

Toch is ook daar een mouw aan te passen. In centrum Rotterdam bijvoorbeeld volstond een simpel bordje. Tien jaar geleden zorgden werkzaamheden voor een tijdelijk braakliggend terrein naast het Natuurhistorisch Museum. Al snel ontstond het idee om vijfhonderd vierkante meter hiervan bewust te laten inpalmen door spontane vegetatie. ‘Dat ecologen van Bureau Stadsnatuur er af en toe na veldwerk hun schoenen uitkloppen, mocht voldoende zijn,’ stelt Remko Andeweg grappend in het boek Rewilding in Nederland. Het braakliggende terrein werd Het Rotterdamse Stadsnatuurreservaat gedoopt, met een bordje erbij, kwestie dat iedereen de pointe zou snappen. Al gauw krioelde het terrein van de bloemen en bijbehorende insecten. Hier en daar wat lokaal maaiwerk ‘dat de ontwikkeling eerder volgde dan stuurde’ maakte van deze kleine wildernis een fijn verblijf voor mens én natuur.

De weerstand voor rewilding in een stadscontext is dus onterecht. Ook hier in druk bebouwd Vlaanderen is veel mogelijk, van spontane vegetatie over het laten liggen van bladafval in parken tot drijvende eilanden in rivieren.

En of ik stiekem niet droom van die bizon op de Korenmarkt? Tuurlijk wel. Maar laat ons beginnen met een paardenbloem. Dat zou ook al fijn zijn.

Deze column over rewilding in een stadscontext is verschenen in het tweede nummer van 2024 van Groencontact, het vakblad van de Verenging voor Openbaar Groen (VVOG).

Reacties

  1. Heel leerzaam en hopelijk groeit het besef dat iedereen iets kan bijdragen. Het valt op dat er geen vlinders fladderen, geen bijen zoemen. Voor onze kinderen en kleinkinderen moet er dringend meer biodiversiteit komen.
    Je artikel legt de vinger op de zere plek, maar je geeft ook hoop.
    Bravo !

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten